Correspondentie Scheen - minister Bussemaker

 Almere, 30 september 2016 

 

Geachte mevrouw Bussemaker, geachte mevrouw de Minister,  


Ik begrijp dat u na Prinsjesdag 2016 wat extra budgettaire ruimte hebt voor Kunst en Cultuur. Zou u daarvan ook iets aan de jazz en geïmproviseerde muziek willen besteden?  

 

Wist u dat deze muzieksoort al zo'n vijf decennia door uw Ministerie enigszins ondersteund wordt? Wist u dat het hoogtepunt van die ondersteuning (met jaarlijks maar liefst fl 3,6 miljoen, toen nog guldens) in de jaren 80'en de eerste helft van de jaren negentig van de vorige eeuw lag? Wist u dat de Stichting Jazz in Nederland (SJIN) van 1975 tot 1996 jazzconcerten op kleine jazzpodia in het hele land subsidieerde? Wist u dat deze systematiek van aanvullende muzikantenhonoraria veel podia ertoe heeft bewogen jazz en geïmproviseerde muziek te programmeren, ruim 1000 concerten op circa 120 podia per jaar? Wist u dat het publieksbereik hierdoor flink uitgebreid werd? Wist u dat de opeenvolgende reorganisaties in het cultuurbeleid daarna nadelige invloed gehad hebben op de sector?  

 

Nu op een andere toon: de SJIN werd onder valse argumentatie (staatssecretaris Aad Nuis noemde de subsidiëring "instandhoudingssubsidie", terwijl er daadwerkelijk concerten werden gefinancierd) en met imagoschade opgeheven. Het SJIN-budget werd overgeheveld naar het Muziek Theater (!) Netwerk Nederland (MTN), waarbij de podia lumpsum subsidiëring kregen. De toch al bescheiden productiesubsidies voor jazzensembles van de SJIN werden niet vervangen, musici stonden met lege handen. De beloofde 'professionalisering van de sector' bleek een wassen neus.  

 

Weer vier jaar later werd het Fonds voor de PodiumProgrammering en Marketing (FPPM) opgericht, waarbij enkele algemene podiumsubsidieregelingen in werking werden gesteld. Staatssecretaris Rick van der Ploeg vergat daarbij de hele kleinschalige muzieksector: de klassieke kamermuziek, moderne gecomponeerde muziek en jazz- en geïmproviseerde muziek onder te brengen in een regeling. FPPM-directeur Martin van Ginkel ontwierp toen zelf maar een Regeling voor de Kleinschalige Podia (RKP).  

 

Op mijn vragen aan staatssecretaris Medy van der Laan over het beschikbare budget voor jazzmuziek, antwoordde zij dat "het Ministerie niet in staat is cijfermatige gegevens te ontsluiten". De geroemde "corporate governance" gold blijkbaar wel voor alle gesubsidieerde culturele instellingen, stichtinkjes en jazzgroepjes, maar niet voor het Ministerie zelf. De opvolger van het FPPM, het huidige Fonds voor de PodiumKunsten (FPK) subsidieert nog maar enkele jazzpodia en een handjevol jazzensembles en heeft het in de opeenvolgende Kunstenplannen iedere vier jaar weer met minder budget moeten doen.  

 

Wist u dat er nu nog maar zo'n 10 podia zijn die regelmatig jazz- en geïmproviseerde muziek programmeren? En wist u dat de meeste Nederlandse musici hun heil in het buitenland moeten zoeken? Wist u dat dat onnodig veel kosten aan reissubsidies met zich meebrengt? Toen ik dit eens meldde bij toenmalig Minister Plasterk, antwoordde hij in zijn brief dat "het mij verheugd dat Nederlandse musici in het buitenland zoveel erkenning genieten". Inderdaad, daar wel, in Nederland blijkbaar niet.  

 

Plasterk ontwierp in 2009 de Culturele Basisinfrastructuur (BIS), waarbij culturele instellingen niet meer vierjarige aanvragen hoeven te doen, maar via periodieke visitaties worden beoordeeld. De instandhoudingssubsidie waarmee eerst de SJIN de das werd omgedaan, werd nu een essentieel beleidsinstrument.  

 

Om over staatssecretaris Zijlstra maar te zwijgen, die zijn eigen beleidsterrein aanviel op het systeem van de peerreview in de kunstcommissies bij fondsen. In de financiële wereld is het normaal, ook al begint het daar enigszins te wiebelen. Maar waarom achteraf zulke macho-taal en geen hervormende daadkracht, behalve de geldkraan nog weer verder dicht te draaien? De anti-kunst gerichte publieke opinie was blijkbaar belangrijker dan zijn eigen competentie.  

 

Ik ben me ervan bewust dat niemand het recht op subsidie heeft, en dat subsidies ook eindig kunnen zijn, het in hun aard ook zijn (behalve de BIS). Maar jazz- en improviserende musici hebben wel recht op publieke ondersteuning die correct en juist gemotiveerd is, die visie toont en in een billijke verhouding tot andere genre's en disciplines is. Ook jegens de belastingbetaler (waaronder ook dezelfde jazz- en improviserende musici). Bent u dit met mij eens?  

 

Begrijpt u dat jazz- en improviserende musici hiervan al lang niets meer begrijpen? Begrijpt u ook dat deze musici niet meer in het verleden willen leven, maar zitten te springen om een toekomstvisie van welke bewindspersoon van welke politiek gezindheid dan ook?  

 

Wist u dat u dat u NU een rol van betekenis voor de jazz- en geïmproviseerde muziek kunt spelen?  

 

met vriendelijke groet, Michiel Scheen  parttime musicus, voorheen voorzitter van de Beroepsvereniging van Improviserende Musici (BIM)  

 

Een visie en meer cijfers: http://jazz-in-nederland.blogspot.nl/ 

 

 

 

 

Den Haag, 11 november 2016 

 

Geachte heer Scheen, 

  

Dank voor uw e-mail van 30 september jl. waarin u aandacht vraagt voor de positie van jazz en geïmproviseerde muziek. 

  

In uw e-mail geeft u een mooie weergave van de tijdsgevoeligheid van het cultuurbeleid. U geeft aan dat u grote zorgen heeft over de toekomst van de jazz en geïmproviseerde muziek. Graag wil ik u danken voor uw signaal, waaruit uw betrokkenheid met de podiumkunsten zo duidelijk blijkt.  

  

Basisinfrastructuur 2017-2020 

Op 20 september jl. heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over mijn besluitvorming over de basisinfrastructuur 2017-2020[1]. Bij mijn besluitvorming heb ik het advies van de Raad voor Cultuur overgenomen. De Raad heeft geadviseerd conform de Regeling op het specifiek cultuurbeleid, waarbij het gaat om kwaliteit, bevordering van educatie en participatie, maatschappelijke waarde (waaronder publieksbereik en ondernemerschap) en geografische spreiding.  

  

Fonds Podiumkunsten  

Op 3 augustus jl. heeft het Fonds Podiumkunsten bekendgemaakt welke instellingen in de periode 2017-2020 een meerjarige activiteitensubsidie ontvangen. De meerjarige activiteitensubsidie is, net als de subsidie culturele basisinfrastructuur, eens in de vier jaar aan te vragen. Op deze manier wordt instellingen de mogelijkheid geboden om in continuïteit voorstellingen, concerten en festivalprogramma’s te realiseren met een herkenbare artistieke signatuur.  

Het Fonds heeft de aanvragen voor de periode 2017-2020 beoordeeld op onder andere artistieke kwaliteit, ondernemerschap, pluriformiteit en geografische spreiding. Bij de beoordeling van de aanvragen is goed rekening gehouden met mijn beleidsprioriteiten en zijn ook gedurfde keuzes gemaakt. In haar keuze voor de instellingen die een meerjarige activiteitensubsidie 2017-2020 ontvangen, laat het Fonds goed zien oog te hebben voor jazz en geïmproviseerde muziek en hier structureel in te investeren. 

Ook binnen de regeling projectsubsidies, de programmeringsregeling voor podia en festivals en de regeling internationalisering honoreert het Fonds met regelmaat aanvragen specifiek gericht op jazz en geïmproviseerde muziek. 

  

Investering van € 10 miljoen 

In mijn brief aan de Tweede Kamer van 20 september jl. heb ik bekendgemaakt in de periode 2017-

2020 jaarlijks € 10 miljoen extra te investeren in de basisinfrastructuur, inclusief de zes cultuurfondsen. Dit bedrag is bestemd voor cultuuronderwijs en talentontwikkeling, festivals en spreiding van het cultuuraanbod. Ik heb onder meer € 3.2 miljoen extra beschikbaar gesteld aan het Fonds Podiumkunsten om alle festivals, die een positief advies hebben gekregen maar waar geen budget voor was om de subsidieaanvraag te honoreren, subsidie te verlenen. Ik kies voor deze investering in festivals, omdat festivals bijdragen aan zowel talentontwikkeling, het aantrekken van nieuw en divers publiek als aan regionale spreiding van cultuur. De middelen die ik tot mijn beschikking heb zijn beperkt waardoor ik keuzes heb moeten maken. Ik was mij er op voorhand van bewust dat ik niet alle knelpunten kan oplossen. 

  

Ik ben ervan overtuigd dat het rijk met bovengenoemde investering een bijdrage levert aan de podiumkunsten in de volle breedte. Voor een aanvullende bijdrage specifiek bestemd voor jazz en geïmproviseerde muziek zijn geen extra middelen beschikbaar. 

  

Met vriendelijke groet, 

  

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, namens deze, 

de directeur Erfgoed en Kunsten, 

  

Ir. A.P.M. Bersee 

 

 

 

Almere, 15 november 2016 

 

Geachte mevrouw de Minister, geachte mevrouw Bussemaker, 

  

Hartelijk dank voor uw antwoord van 11 november op mijn email van 30 september.  

Ik zou graag nog een aantal punten willen uitdiepen en specificeren. Ook heb ik een aantal specifieke vragen. 

  

Per punt: 

1 Elk jaar publiceert OC&W het rapport “Bestel in beeld”. In de editie van 2005 werd het hoofddoel van het beleid geformuleerd: “het scheppen van voorwaarden voor het in stand houden, ontwikkelen, sociaal en geografisch spreiden of anderszins verbreiden van cultuuruitingen; hij laat zich daarbij leiden door overwegingen van kwaliteit en verscheidenheid”. Uw beleidsprioriteiten zie ik als een parafrase op deze uitgangspunten. Staatsrechtelijk bent u natuurlijk ook verantwoordelijk voor het beleid van uw voorgangers.  

In uw reactie van 11 november schrijft u aan mij: “In uw e-mail geeft u een mooie weergave van de tijdsgevoeligheid van het cultuurbeleid.” Welke onderdelen vindt u hier mooi aan? 

  

  

2 U schrijft ook:  “Graag wil ik u danken voor uw signaal, waaruit uw betrokkenheid met de podiumkunsten zo duidelijk blijkt.”  

Zou mijn betrokkenheid een voorbeeld kunnen zijn van het nemen van die geroemde ‘eigen verantwoordelijkheid’ van de Nederlandse burger, in dit geval maar toevallig een belanghebbend musicus? Welke betekenis hecht u precies aan mijn betrokkenheid? Waartoe kan mijn signaal leiden? 

  

  

3 Over het Fonds Podiumkunsten (FPK) schrijft u: “In haar keuze voor de instellingen die een meerjarige activiteitensubsidie 2017-2020 ontvangen, laat het Fonds goed zien oog te hebben voor jazz en geïmproviseerde muziek en hier structureel in te investeren.” 

  

Wat betreft dit Fonds het volgende. 

  

Ensembles 

In de jaren 2004 tot 2008 werden zeventien jazzensembles door het FPK meerjarig ondersteund. Gegevens over 2009 tot 2012 heb ik niet. In de periode 2013 tot 2016 worden drie jazzensembles van de zeventien in die periode gehonoreerde ensembles ondersteund (18%, voor 6% van het beschikbare budget). In de periode 2017 tot 2020 zullen twee ensembles worden ondersteund, twee van de achttien, voor 5% van het beschikbare budget.  

Vind u deze verhouding billijk? Doet dit volgens u recht aan de principes van “verscheidenheid”, “pluriformiteit” binnen het beleid of “verbreiding van cultuuruitingen”? Denkt u dat beleidsmatig “het publieksbereik” voor jazzmuziek wordt vergroot door minder ensembles te ondersteunen? Wijdt u de vermindering uitsluitend aan bezuinigingen, of ook aan het maken van keuzen? Vind u de vermindering van 17 naar 2 (Amsterdamse) jazzensembles een positieve ontwikkeling?  

 

Podia 

In uw reactie vermeldt u iets over de Basisinfrastructuur en de rol van het Fonds, maar waarom besteed u geen aandacht aan het podiumcircuit, waar de concerten plaatsvinden, het werkveld van jazzmusici? Er is decennia lang gedebatteerd over de verhouding tussen aanbod- of afnamesubsidies: het subsidiëren van ensembles versus het subsidiëren van podia. In feite een non-discussie, als die concerten maar plaatsvinden. In de jazzsector heeft uw Ministerie in 1997 uiteindelijk besloten de programmeringssubsidies onder te brengen bij de podia (via MTN en later FPK) en de SJIN concertsubsidies (via ensembles) af te schaffen. Die discussie is vele malen opnieuw gevoerd, er is veel vergaderd en overlegd, steeds weer door nieuwe personele bezettingen in de beleidsgremia, maar toch meldt u hier alleen in een bijzin iets over. Ik mis bij u begrip van het gegeven dat het podiumcircuit van cruciaal belang is als het gaat om de werkgelegenheid en de bestaansvoorwaarden van jazzmusici. 

  

Het Fonds subsidieert dit seizoen binnen de Subsidieregeling Kleinschalige Incidentele 

Programmering (SKIP) 199 podia, waarvan 22 (11%) die regelmatig jazz- en geïmproviseerde muziek programmeren, voor € 580.000; 16% van het beschikbare budget.     

Daarnaast worden binnen de Subsidieregeling Reguliere Programmering in Theater- en Concertzalen (SRP) twee jazz- en improvisatiepodia door het Fonds ondersteund, 5% van de ondersteunde podia in deze regeling en voor 6% van het beschikbare budget. 

Overigens verheugt het mij dat de eeuwig tijdelijke Regeling Kleinschalige Podia is vervangen door wat meer solide regelingen. De RKP was destijds een noodmaatregel n.a.v. de nalatigheid van Van der Ploeg. Hoewel ik de term “Incidentele” in de naamgeving wel weer verontrustend vind. 

Zijn de statuten van het huidige FPK zo veranderd, dat zij wel reguliere subsidies toe staan? Hebben deze podia een perspectief voor langere termijn? Maar waarom vallen de landelijk gespreide podia niet onder de SRP? 

 

Dan toch opnieuw de vraag: vind u deze verhoudingen billijk? Doet dit volgens u recht aan de principes van “verscheidenheid”, “pluriformiteit” binnen het beleid of “verbreiding van cultuuruitingen”? Wijdt u de vermindering uitsluitend aan bezuinigingen, of ook aan het maken van keuzen? Denkt u dat beleidsmatig “het publieksbereik” voor jazzmuziek wordt vergroot door minder podia te ondersteunen? Vindt u de vermindering van 120 (zie cijfermatig overzicht hieronder) naar 24 podia een positieve ontwikkeling? 

 

SJIN* 1975 – 1992   * uit jaarverslag 1986 

Concerten budget (100%) podia (100%)   

1039 €    512.149  120   

        

SJIN 1992 – 1996   Vanwege NI 

Concerten budget (77%) podia (100%)   

766 €    396.619  120   

        

MTN 1996 – 2001     

Concerten budget (70%) podia (42%)   

646 €    356.000 50   

        

FPPM – RKP 2002 – 2004      

Concerten budget (47%) podia (40%)   

469 €    238.500 40   

  

FPPM – RKP 2003 – 2004    

Concerten budget (53%) podia (24%) 

450??? €    

271.728,00  29 

  

 

FPPM – RKP 2003 – 2004    

Concerten budget (53%) podia (24%) 

450??? €    

271.728,00  29 

  

  

Overzicht concertsubsidies 2006 - 2008 

OCW – 4 grote podia *   

€ 744.750  69% 

FPPM (RKP) - 33 kleine, regionale podia   

€ 333.660  31% 

€ 1.078.410  100% 

* Conventanten met lagere overheden 

  

FPPM – SKIP 2016 – 2017   

Concerten Budget podia (18%) 

niet bekend €         580.000  22 

FPPM – SRP 2016 – 2017   

Concerten Budget podia (2%) 

niet bekend €         175.000 

niet bekend €         755.000  24 (20%) 

  

SJIN – Stichting Jazz In Nederland 

NI – Nederlands Impresariaat 

MTN – Muziek Theater Netwerk 

FPPM – Fonds voor de PodiumProgrammering en Marketing 

RKP – Regeling Kleinschalige Podia 

SKIP – Subsidieregeling Kleinschalige Incidentele Programmering bij FPK SRP – Subsidieregeling Reguliere Programmering bij FPK 

  

Na een periode van sterke financiële inkrimping is er recent dan wel meer budget, maar bij een gedecimeerd aantal podia. Van regionale spreiding is nauwelijks sprake: het grootste deel van het budget en het aantal concerten per jaar gaat naar twee podia in de Randstad, een minderheid naar landelijk verspreide podia.  

De cijfers laten ook zien dat het afzetgebied voor jazzmusici dramatisch gekrompen is, terwijl het (wel of niet gesubsidieerde) aanbod is gegroeid en gevarieerder is geworden. De vele verplaatsingen van beleid en budgetten werden iedere keer gemotiveerd met het argument dat “vraag en aanbod meer op elkaar moeten aansluiten” – welaan, bezie hier - na vele beleidsverplaatsingen en onrust - het resultaat.  

  

Het praktische effect is, dat musici niet meer 50+ concerten per jaar kunnen realiseren, maar hooguit 10, omdat je niet ieder jaar door alle 24 podia uitgenodigd wordt. Op 120 podia kun je iedere week per jaar werken, op 24 niet. De naakte cijfers zeggen niets over de beroepspraktijk, net zoals in iedere werkomgeving. Het ondersteunen van een solide, landelijk gespreid podiumcircuit zal bovendien ook in de jazzsector de gewenste “regionale spreiding” daadwerkelijk inhoud kunnen geven. 

  

Vind u de geschetste ontwikkeling billijk voor de beroepspraktijk van de jazz- en improviserende musici? Denkt u dat “het publieksbereik” voor jazzmuziek wordt vergroot door minder podia te ondersteunen? Vind u de vermindering van 120 naar 24 podia een positieve ontwikkeling? 

  

Festivals  

U heeft in uw brief van 20 september aan de Tweede Kamer aangekondigd via het FPK 23 festivals extra te gaan ondersteunen. Eén daarvan is een jazzfestival, dat is 4%. Ook hier rijzen dezelfde vragen over een billijke verhouding op. 

  

U schrijft ook aan mij: “Ik kies voor deze investering in festivals, omdat festivals bijdragen aan zowel talentontwikkeling, het aantrekken van nieuw en divers publiek als aan regionale spreiding van cultuur”. Hierboven heb ik al aangegeven dat het werkgebied van jazzmusici vooral een gezond landelijk podiumcircuit is, dat reguliere, regelmatige programmering bestaansvoorwaarde nummer één is. Voor de gevorderde jazzmusicus levert festival-hoppen geen structurele inkomstenbron op. Een landelijk en gezond podiumcircuit biedt meer kansen daarop. Festivals hebben inderdaad een gunstig effect op talentontwikkeling, het aantrekken van nieuw en divers publiek en spreiding. Het presenteren van nieuw talent op een festival heeft echter alleen dán betekenis als de carrière van dat talent daarna verder ontwikkeld kan worden in een solide werkomgeving, een solide podiumcircuit. Opnieuw: een landelijk gespreid podiumcircuit biedt meer kansen daarop. Zo bezien is het ondersteunen van festivals een waardevolle subsidiëring, maar is het zorg dragen voor een landelijk, solide jazzpodiumcircuit pas echt een ‘investering’ te noemen.  

Net zoals bij de gevestigde instellingen in de BIS, is het te verdedigen dat u niet alleen een verantwoordelijkheid heeft jegens jong talent en haar ontwikkeling, maar ook een verantwoordelijkheid jegens de gevestigde generaties jazzmusici.  

Bent u het met mij eens dat de functies van festivals een follow-up in het bestel vereisen en dat een solide, landelijk gespreid podiumbeleid evenzo tot uw verantwoordelijkheid behoort?   

  

Popmuziek 

Het genre van de popmuziek krijgt binnen het FPK een exclusieve behandeling met maar liefst drie separate regelingen: “festival”, “kernpodium” en “incidentele concerten”. Uw voorgangers waren sinds de tweede helft van de 90’er jaren in woord tegen het genrespecifiek oormerken van budgetten, vandaar ook de teloorgang van de SJIN. Maar niemand heeft daar ooit praktisch gevolg aan gegeven. Alle genres bij elkaar zouden binnen het Fonds moeten worden beoordeeld, maar de popmuziek heeft een uitzonderingspositie. Ik constateer een jarenlange inconsequentie in het beleid. De overgeleverde popmuziekregelingen zijn historisch en lobby-technisch wel verklaarbaar, maar wat is de objectieve ratio achter het continueren van het oormerken van één bepaald genre als het tegendeel wordt beleden?  

  

Waarom worden er geen specifieke jazz- en geïmproviseerde muziek regelingen in het leven geroepen? De SJIN had ze, het FPK had er een aantal jaren één in de vorm van de “Groepsbudgetten Jazz”, aan welk ontwerp de Beroepsvereniging van Improviserende Musici nog heeft meegeschreven. Staat u open voor concrete invloed op het beleid van de beroepsgroep van jazz- en improviserende musici? Zou dit een middel zijn om mijn betrokkenheid en verantwoordelijkheid of dit van mijn wel of niet georganiseerde collega’s handen en voeten te geven? 

  

Het FPK heeft nu productiesubsidies, waarbinnen een aantal jazz- en improvisatieprojecten worden ondersteund. Heeft u zicht op de verhoudingen binnen deze toekenningen? Kunt u cijfers bij het Fonds opvragen? Zo ja, vind u deze verhouding billijk voor de jazzsector als het gaat om “verscheidenheid” en “pluriformiteit”? 

  

4 Voorts meldt u in uw reactie van 11 november: “Voor een aanvullende bijdrage aan de jazz zijn geen extra middelen beschikbaar.” 

Zoals ik hierboven een aantal keer aangeef, is het voorstelbaar dat er binnen het bestel en binnen het Fonds PodiumKunsten een andere verdeling gehanteerd wordt.  

  

Er zou een betere verhouding gehanteerd kunnen worden tussen de flink gesubsidieerde instellingen in de BIS en de aanvullende subsidies die het FPK verstrekt. In 1983 oordeelde de Commissie Sutherland dat er sprake was van een wanverhouding tussen de symfonische muzieksector en de kleinschalige (jazz-)ensemble- en podiumpraktijk. De commissie vond o.a. dat uit het symfonische orkestenbudget fl 600.000,- (toen nog guldens) naar de Stichting Jazz In Nederland moest. Dit is bij een aanbeveling in een bureaula gebleven en is nooit werkelijkheid geworden. Je zou op dit moment op eenzelfde manier de structuur van de BIS en de aanvullende taken van het FPK kunnen benaderen en het FPK van ruimer budget ten gunste van de jazzsector kunnen voorzien.  

De voorrangspositie van instellingen in de BIS vervallen als we kijken naar de grote waardering van de 

Nederlandse jazz- en geïmproviseerde muziek in het buitenland. Binnen de internationale verhoudingen heeft bijvoorbeeld de Instant Composers Pool een verglijkbaar grote reputatie als het Koninklijk Concertgebouworkest. Ook vele andere Nederlandse jazzmusici ontmoeten internationaal grote waardering. Alleen is er in Nederland minder bekendheid mee en waardering voor. Zie het gebrek aan aandacht van de diverse bewindspersonen uit mijn eerste email, de nalatigheid van Van der Ploeg en de uitspraken van Van der Laan, Plasterk en Zijlstra in het bijzonder.  

  

Waarom wordt in de BIS aan de sector van de symfonische orkesten geïsoleerd en genrespecifiek geoormerkt beleid gegund? Ik constateer hier opnieuw een historische gegroeide inconsequentie. Ik permitteer mij zelfs het oordeel dat er jarenlang gemakzucht heeft geheerst, dat er in dit licht nooit moeite is gedaan in te zoomen op de jazzsector. De “verscheidenheid” of “pluriformiteit” werd vergeten. 

Waarom worden er geen instellingen, ensembles, bemiddelaars of podia, een ruimer podiumcircuit, uit de jazzsector in de BIS opgenomen? (Terzijde: het Metropole Orkest is geen improviserend jazzensemble, het begeleidt bijzonder vakkundig bekende artiesten en evenementen in het lichte muziekgenre.) 

  

Intern zou het huidige FPK ook een andere, billijker verdeling kunnen hanteren. Zie mijn punt 3. Zou u bereid zijn alsnog een dergelijke extra opdracht en middelen aan het FPK te geven? 

  

5 Ook laat u mij weten: “Ik ben ervan overtuigd dat het rijk met bovengenoemde investering een bijdrage levert aan de podiumkunsten in de volle breedte. Voor een aanvullende bijdrage specifiek bestemd voor jazz en geïmproviseerde muziek zijn geen extra middelen beschikbaar.” 

U heeft in lastige tijden inderdaad bijna € 30 miljoen extra weten te vinden, maar hierboven heb ik dacht ik voldoende aangetoond dat de jazzsector er maar bekaaid van af komt. En dat al een paar decennia. Indien u mijn historische schets werkelijk mooi vind en de inhoud daarom ook werkelijk in aanmerking zou nemen, dan de simpele vraag: waarom zijn er eigenlijk geen extra middelen voor jazz beschikbaar? Anders gevraagd: waarom is er wel gekozen voor het alsnog honoreren van de positief beoordeelde aanvragen in andere sectoren dan de jazzsector? Welke knelpunten knellen meer dan de jazzknelpunten? 

  

Welke andere beleidsprioriteiten bedoelt u, als u schrijft: “Bij de beoordeling van de aanvragen is goed rekening gehouden met mijn beleidsprioriteiten en zijn ook gedurfde keuzes gemaakt”? Welke beleidsprioriteiten, anders dan de algemene die u al noemt, hanteert u dan? Welke gedurfde keuzes zijn er gemaakt?   

  

6 Ik heb alleen gegevens over 2014 kunnen verzamelen, maar ik denk dat het beeld overeenkomt met meer actuele informatie: volgens de Rijksbegroting 2014 zijn de huidige investeringen in Cultuur jaarlijks zo’n € 709.000.000, ongeveer 0,27% van die begroting. Aan de uitvoerende Kunsten wordt ongeveer € 283.600.000 besteed, 0,11% van de Rijksbegroting. Ook berekend is dat de Cultuursector als geheel 2,25% bijdraagt aan het Bruto Binnenlands Product (2014: € 880 miljard), zo’n € 18 miljard. Misschien wat pedant aanschouwelijk, maar ook de jazzmusicus “geeft iets terug” aan de maatschappij, al was het alleen maar de dagelijkse boodschappen bij de lokale winkelier, woonlasten, belastingen. Een jazzmusicus weet met een gemengde beroepspraktijk - waarin het aandeel concerteren steeds verder wordt weggedrukt - te overleven, komt rond, maar houdt geen bonus over. 

  

U zegt de adviezen van de Raad voor Cultuur overgenomen te hebben. De Raad lijkt zich van de door mij aangereikte gegevens onvoldoende rekenschap te geven. Dat geldt evenzo voor de bewindspersonen die ik in mijn mooie overzicht noem. 

Waarom heeft u niet gebruikt gemaakt van uw positie om af te wijken van de oordelen van de Raad ten gunste van de beroepspraktijk van jazzmusici?  

  

Of bent u van mening dat de ontwikkelingen in het Rijksbeleid ten aanzien van de jazzsector door de jaren heen positief zijn?   

  

Ik ben zeer benieuwd naar uw antwoorden op mijn vragen. 

 

Ik mail deze correspondentie ook door aan de Commissie Cultuur van de Tweede Kamer, die, zoals ik begrijp, op 21 november de Cultuurbegroting bespreekt. 

 

met vriendelijke groet, 

Michiel Scheen 

 

 

 

 

Den Haag, 1 december 2016  

 

 

Geachte heer Scheen, 

 

Dank U voor uw mail. Het valt echter buiten onze mogelijkheden om op dit moment op al uw vragen en opmerkingen in te gaan. Ik volsta ermee U mede te delen dat ik hier goede nota van heb genomen en uw opmerkingen zal betrekken bij de vormgeving van het nieuwe cultuurstelsel. 

 

Met hartelijke groet, 

 

Sander Bersee, 

Directeur Erfgoed en Kunsten 

Minister OCW 

 

 

 

 

 

Almere, 4 december 2016 

 

Geachte mevrouw de Minister, geachte mevrouw Bussemaker, 

 

Uw directeur Erfgoed en Kunsten, de heer Bersee, geeft aan op dit moment geen mogelijkheden te hebben in te gaan op de door mij aangedragen informatie en vragen. Ik kan me zeer wel voorstellen dat hij in zijn functie zich meer met de grote lijnen bezighoudt. Hoewel het wel degelijk te verdedigen is, dat naast de klassieke en moderne gecomponeerde muziek en de pop- en wereldmuziek, de jazz- en geïmproviseerde muziek artistiek gezien een derde grote stroming, een derde grote lijn, in de muzieksector vertegenwoordigt. En dus gepaste aandacht verdient. 

 

Daarom toch de vraag: is er binnen het Ministerie niet iemand vrij te spelen die het door mij aangegeven feiten- en cijfermateriaal kan verifiëren, dan wel weerleggen? Dit materiaal kan helpen bij het voorkomen van toekomstige ongewenste beleidseffecten en vooral bij het vaststellen wat dan wel het gewenste beleid zou kunnen zijn. Een gespecificeerd betoog biedt een stevige basis, concrete uitgangspunten, solide argumenten voor toekomstige bestedingen. Ook biedt het de “billijkheid” waarop ik zo tamboereer. 

 

Zijn mededeling dat hij “er goede nota van heeft genomen en uw opmerkingen zal betrekken bij de vormgeving van het nieuwe cultuurstelsel”, biedt weinig aanknopingspunten en vergt nog veel invulling. Het volstaan met een onbepaalde belofte is onvoldoende, eerlijk gezegd verwacht ik simpelweg meer. 

 

Ik zou u daarom toch willen verzoeken om de punten die ik aandraag te willen laten behandelen door één van uw medewerkers.  

 

Met vriendelijke groet, 

Michiel Scheen        

 

  

Almere 27 januari 2017 

 

Geachte mevrouw Bussemaker, geachte mevrouw de minister, 

 

Graag wil ik uw nog eens vragen om aandacht te besteden aan de informatie en cijfers die ik u geleverd heb. Uw reactie van 1 december 2016 gaf mij weinig vertrouwen dat dit onderwerp binnen uw blikveld blijft. 

 

Ik heb zelf een aantal gegevens van de website van het Fonds voor de Podiumkunsten geplukt, onbetaald en in mijn vrije tijd. Ik neem aan dat er binnen uw ministerie iemand te vinden is die razendsnel volledige cijfers en gegevens bij het Fonds weet op te vragen en net zo'n mooi historisch overzicht van het beleid kan maken als ik al eerder deed.  

 

Zo ben ik bijvoorbeeld geïnteresseerd in het aantal jazz- en improvisatieconcerten er de laatste jaren zoal zijn gerealiseerd, ook door de ondersteuning van het Fonds. Het recente onderzoek over podiumkunsten van het CBS (https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2017/02/bezoek-professionelepodiumkunsten-kruipt-uit-het-dal) bevat alleen VSCD podia en lijkt onwetend over het bestaan van het circuit van kleinschalige muziekpodia. Ik neem aan de het Fonds dit onderzoek cijfermatig kan aanvullen. Waarbij ik er van uit ga dat u de beroepsgroep van musici wilt faciliteren, in plaats van andersom. 

 

Anders moet ik helaas concluderen dat u hetzelfde doet als staatssecretaris Medy van der Laan destijds, toen zij zichzelf diskwalificeerde in haar antwoord op mijn brief: " ... mijn ministerie niet over de capaciteit beschikt de nodige statistische informatie te genereren en voor extern gebruik te ontsluiten". 

 

Mag ik binnenkort iets van u vernemen? 

 

met vriendelijke groet, 

Michiel Scheen 

 

 

 

 

Den Haag 6 februari 2017 

 

Dienstpostbus Burgervragen<burgervragen@minocw.nl> 

 

Kenmerk 1142745 

  

Geachte heer Scheen, 

  

Hartelijk dank voor uw (vervolg-)e-mail aan minister Bussemaker van 27 januari 2017, waarin vraagt hoeveel jazz- en improvisatieconcerten er in de laatste jaren zijn gerealiseerd met ondersteuning van het Fonds voor de Podiumkunsten. Verder vraagt u nogmaals om aandacht voor de jazz en de geïmproviseerde muziek De minister heeft mij gevraagd uw e-mail te beantwoorden. 

  

Aantal concerten 

De informatie over incidentele programmering voor jazz kunt u vinden op de website van het Fonds voor de Podiumkunsten. Op deze pagina kunt u bijvoorbeeld lezen welke kleinschalige en incidentele jazzprogrammering in 2013 werd gesubsidieerd. 

  

Aandacht voor jazz 

Ik waardeer het dat u zich zo inzet voor het behoud van de jazz en de geïmproviseerde muziek. Uw standpunt erover is echter inmiddels bij ons bekend en wij kunnen helaas niets toevoegen aan de antwoorden die wij u eerder stuurden. Daarom zullen wij uw volgende berichten over dit thema voor kennisgeving aannemen. 

  

Met vriendelijke groet, 

  

Arjen de Boer 

Afdeling Bestuur en Burger 

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 

 


Geen opmerkingen: