Het Nederlands Fonds voor de Podiumkunsten maakt een flitsende start

Een aantal dingen vallen op bij de subsidietoekenningen van het Nederlands Fonds voor de Podiumkunsten (NFPK) op 21 augustus 2008 jl.
Hoewel dramatisch voor de betrokkenen, lijkt de commotie enigszins overdreven als je bedenkt dat het slechts een organisatiewijziging betreft. De kleinere ensembles worden niet meer door een commissie van de Raad voor Cultuur (RvC) en uiteindelijk de bewindspersoon beoordeeld, maar door een commissie van het NFPK. Deze wijziging maakt het de minister gemakkelijker. Hij hoeft zich niet meer door 800 subsidieaanvragen te worstelen, want die worden nu over de RvC en andere kunstfondsen verdeeld, waaronder dus het gloednieuwe NFPK.
Wel vreemd is het, dat de RvC en voorgaande staatssecretarissen de Ton Koopmannen en Willem Breukers al die jaren dan maar heeft laten “doormodderen”. Waarom nu opeens dat radicale negatieve oordeel? Waarschijnlijk omdat andere criteria (zoals publieksbereik en bedrijfsvoering) plotsklaps doorslaggevend zijn geworden. Waar Koopman en Breuker hun gesubsidieerde carrière konden starten met lege zalen, worden zij nu eindelijk ook de maat genomen waar latere generaties bij hún start zijn geconfronteerd. Spijtig dat de oude garde niet eenzelfde creatief ondernemerschap laat zien als hun opvolgers, maar wel fair als je doorstroming wilt binnen een gelijkblijvend budget (waarover later meer). Koopman en Breuker kunnen nu eventueel op projectbasis verder.
Hoewel er dan ook wel weer vraagtekens bij het oordeel over de publieksopbouw gezet kunnen worden; Koopman en Breuker hebben in al die jaren weldegelijk hun eigen publiek opgebouwd en vergroot. Om bij hen dan de stekker er helemaal uit te trekken, is dan ongeveer hetzelfde als tegen die celbioloog met zijn jarenlange gesubsidieerde carrière in de universitaire wereld zeggen: “we stoppen ermee, had je maar een kant en klare wonderpil voor een hele hoop mensen moeten produceren”. Artistieke of wetenschappelijke innovatie in relatie tot “maatschappelijke relevantie” wordt blijkbaar op verschillende momenten verschillend uitgelegd.
Even ingezoomd op de gesubsidieerde jazzsector: al vanaf 1997 zijn er meerdere organisatorische wijzigingen in dit deel van het stelsel doorgevoerd. Tussen 1997 en 2001 zijn de concertsubsidies langs drie loketten gegaan, om uiteindelijk met een tijdelijke regeling bij het NFPK terecht te komen. Het aantal subsidiabele jazzpodia is intussen gedecimeerd. Directeur George Lawson erkent de malaise en wil daar de komende twee jaar wat aan gaan doen, beter laat dan nooit. Maar opvallend is dat nu ook “het aanbod” (het aantal jazzensembles) meer dan gehalveerd wordt: van 18 in de vorige periode, naar 8 ensembles nu. De kritiek die veel ensembles (waaronder Breuker) van het NFPK krijgen, was dat zij de laatste jaren “niet zichtbaar zijn geweest op de Nederlandse podia”. Logisch, die waren er bijna niet meer! Is dit een self-fulfilling prophecy?
Verder valt op dat zo’n 75% van het cultuurbudget van Plasterk naar de zogenaamde Basisinfrastructuur (BIS) gaat. Dat zijn veeljarige subsidies voor de grote instellingen, zoals de musea, symfonieorkesten, de Nederlandse Opera enzovoort. Waar voorheen subsidies vermomd waren als vierjarige “structurele” subsidies (begrijpt u ‘m?) wordt nu fors geïnvesteerd in langjarige instandhouding. Subsidies zijn voor de grote jongens dus niet meer een stimuleringsmaatregel, maar haast een uitkering ‘voor het leven’. De Stichting Jazz in Nederland (SJIN) werd door staatssecretaris van cultuur Aad Nuis in 1997 verweten “aan instandhouding van ensembles te doen”. Destijds het argument om de SJIN op te doeken. Maar met die verdwijning werden op zichzelf geëigende subsidietechnieken voor de jazzmuziekpraktijk met het badwater weggegooid. Doodzonde, zoals trompettist en Edison-prijswinnaar Eric Vloeimans het zelfs nog in 2007 in het BUMA-magazine zei.
En waar je vroeger een tweedeling in aanbod- en afnamesubsidies zag (ensembles, respectievelijk podia) zie je nu een tweedeling in de grote en de kleine jongens ontstaan. De kleinschalige muziekpraktijk wordt de toegang tot een veeljarig perspectief ontnomen, want komt per definitie niet voor in de basisinfrastructuur. Door het gebrek aan continuïteit worden kleine jongens natuurlijk nooit groot. Opnieuw een self-fulfilling prophecy?
Tenslotte is het opvallend dat Plasterks eigen PvdA in al zijn laatste verkiezingscampagnes het kunstbudget wilde opkrikken naar 1% van de rijksbegroting. Als dit gerealiseerd zou worden, zijn al deze “opvallende” keuzes van het NFPK helemaal niet nodig. Wellicht nog iets om in de Tweede Kamer te bespreken naar aanleiding van Prinsjesdag?
[september 2008]



Geen opmerkingen: